Schoon en stralend is, gelijk toen, het voorjaar

Na de bevrijding – JC Bloem

I

Schoon en stralend is, gelijk toen, het voorjaar,

Koud des morgens, maar als de dagen verder

Opengaan, is de eeuwige lucht een wonder

Voor de geredden.

In ’t doorzichtig waas over al de brake

Landen ploegen weder de trage paarden

Als altijd, wijl nog de nabije verten

Dreunen van oorlog.

Dit beleefd te hebben, dit heellijfs uit te

Mogen spreken, ieder ontwaken weer te

Weten: heen is, en nu voorgoed, de welhaast

Duldloze knechtschap –

Waard is het, vijf jaren gesmacht te hebben,

Nu opstandig, dan weer gelaten, en niet

Één van de ongeborenen zal de vrijheid

Ooit zo beseffen.

II

Regelmaat der kerende getijden!

Wat is het hart, dat ’t ooit heeft gevreesd

‘schoon het wist dat lente ’t kwam bevrijden

Stralend als zij altijd is geweest

Alomtegenwoordig, onverstoorbaar

Is het leven, dat den dood ontbloeit

En de kleinste klacht schijnt nauwlijks oorbaar

Waar de rogge om de ruïnes groeit

Reacties zijn gesloten.